Wet inkomstenbelasting 2001 art. 3.24 ( tekst 2015)
3.24 Beëindiging bepaling van de winst aan de hand van de tonnage
Einde tonnagefictie 1 Het bedrag dat op grond van artikel 3.23, derde lid , buiten aanmerking is gebleven, wordt alsnog tot de winst gerekend indien de belastingplichtige – anders dan door overlijden – binnen tien jaar na het tijdstip met ingang waarvan de winst uit zeescheepvaart wordt bepaald aan de hand van de tonnage, de onderneming waarmee in Nederland winst uit zeescheepvaart wordt behaald, voor het geheel of voor een gedeelte staakt. In geval van staking voor een gedeelte wordt het in de vorige volzin bedoelde bedrag alleen tot de winst gerekend voorzover dat betrekking heeft op dat gedeelte. Het bedrag dat alsnog tot de winst wordt gerekend, wordt geacht te zijn genoten ten tijde van de staking.
Wijziging van winstregime 2 Een schip dat wordt gebruikt voor het behalen van winst uit zeescheepvaart wordt, op het tijdstip waarop de winst uit dat schip niet meer wordt bepaald aan de hand van de tonnage, gewaardeerd op de waarde in het economische verkeer verminderd – maar niet verder dan tot nihil – met het bedrag dat met betrekking tot dat schip ingevolge artikel 3.23, derde lid , buiten aanmerking is gebleven, tenzij tien jaren na het tijdstip met ingang waarvan de winst uit dat schip aan de hand van de tonnage wordt bepaald, zijn verstreken. 3 De zaken die worden gebruikt voor het behalen van winst uit zeescheepvaart, worden op het tijdstip waarop na wederopzegging artikel 3.22, eerste lid , niet meer van toepassing is, te boek gesteld voor de waarde in het economische verkeer.
Doorschuiving 4 Voor de toepassing van het eerste lid wordt niet als staking aangemerkt een doorschuiving bij ontbinding van de huwelijksgemeenschap als bedoeld in artikel 3.59 , een doorschuiving naar ondernemers als bedoeld in artikel 3.63 of een omzetting als bedoeld in artikel 3.65 mits de belastingplichtige, alsmede in geval van een doorschuiving tevens degene aan wie is overgedragen, dit verzoekt. In dat geval wordt degene aan wie is overgedragen, respectievelijk de vennootschap waarin de onderneming is omgezet, voor de toepassing van dit artikel en de artikelen 3.22 en 3.23 geacht in de plaats te zijn getreden van de belastingplichtige.